Ga naar hoofdinhoud

Welke grondstoffen zitten er in veevoer?

Er worden meer dan 300 verschillende grondstoffen in veevoer gebruikt. Deze ingrediënten zijn onder te verdelen in de volgende categorieën:

  • Basisgrondstoffen
  • Co-producten
  • Mineralen en additieven
  • Vetten en oliën

De keuze voor een bepaalde grondstof in veevoer hangt nauw samen met de nutritionele waarde, beschikbaarheid, grondstofprijs, wensen van de boer en wensen vanuit de maatschappij.

Basisgrondstoffen (51,9%)

Basisgrondstoffen energie

  • Mais
  • Tarwe
  • Gerst
  • Triticale
  • Haver
  • Overige granen
  • Oliehoudende zaden

Basisgrondstoffen eiwit

  • Sojabonen
  • Lupine
  • Erwten
  • Overige planten, algen en afgeleide producten

Granen zijn zetmeelrijk en daardoor een energierijk voedermiddel met een relatief laag eiwitgehalte. Ze hebben een hoge voedingswaarde, een klein volume en zijn in een droge opslag zeer lang houdbaar. Diervoeder met veel granen (en co-producten van granen) is zeer geschikt voor pluimvee en varkens. De granen worden goed verteerd door jonge dieren. De granen worden aangevuld met eiwitrijke basisgrondstoffen zoals erwten en sojabonen.

Co-producten (42,7 %)

Eiwitrijke co-producten

  • Sojaschroot
  • Kool- en raapzaadschroot
  • Co-producten granen
  • Zonnebloemzaadschroot
  • Palmpitschilfers
  • Co-producten overige

Energierijke co-producten

  • Co-producten van suikerbereiding
  • Co-producten van bakkerij- en deegwaren

Vezelrijke co-producten

  • Co-producten vezelrijk
  • Co-producten groenten, fruit, knollen, zaden en peulvruchten

Mineralen en additieven

  • Mineralen
  • Nutritionele additieven
  • Overige additieven

Voor optimale gezondheid en groei van het dier zijn vitaminen, mineralen, sporenelementen, enzymen en aminozuren essentieel. Additieven zijn stoffen, micro-organismen of preparaten die geen voedermiddelen of voormengsels zijn en die aan diervoeder worden toegevoegd. Deze additieven zorgen voor een optimale nutritionele balans, met de juiste aminozuren, sporenelementen of vitaminen. Ze verbeteren de proceseigenschappen van diervoeder (antiklontermiddelen, emulgatoren), de vertering (enzymen) en de houdbaarheid (conserveermiddelen), of ze beschermen kwetsbare vitaminen en onverzadigde vetten tegen oxidatie (antioxidanten).

De diervoedersector gebruikt ook premixen. Dit zijn mengsels van additieven. Voor elke diersoort en leeftijdscategorie worden verschillende premixen samengesteld

Vetten en oliën

  • Plantaardig (81%)
  • Dierlijk (19%)

Vetten en oliën worden in kleine hoeveelheden in het diervoeder verwerkt, maar dat maakt ze niet minder belangrijk. Vetten en oliën hebben een hoge voederwaarde én zijn een effectief bindmiddel, wat bij het persen van de diervoederbrokken goed van pas komt. Ook hebben sommige vetten door hun werking in de pens een positief effect op bijvoorbeeld de reductie van methaanuitstoot uit melkvee. Voorbeelden van plantaardige vetten en oliën in diervoeder zijn palmolie en sojaolie. Varkensvet en insectenolie zijn voorbeelden van dierlijk vet.

Wat zijn co-producten?

Tijdens het produceren van levensmiddelen en biobrandstoffen (ethanol/biodiesel) ontstaan er naast het hoofdproduct ook andere producten. Dit noemen we co-producten. De diervoederindustrie is een grote afnemer van de co-producten uit de landbouw, levensmiddelen-, dranken- en bio-ethanolindustrie.

Wat zijn voorbeelden van co-producten?

Voorbeelden van co-producten zijn gries dat ontstaat bij de productie van broodmeel en pasta, maar ook bierbostel dat overblijft bij het bierbrouwproces. Verder worden ook brood, koekjes en snoeprepen verwerkt tot diervoeder. Dit gebeurt als deze producten niet meer verkoopbaar zijn, bijvoorbeeld doordat ze bijna de uiterste consumptiedatum hebben bereikt, of afwijkend zijn van vorm en smaak.

Waar komen de grondstoffen voor diervoer vandaan?

In 2019 en 2020 kwamen de in Nederland gebruikte grondstoffen voor circa 10% uit Nederland, 67% uit geografisch Europa en 23% van buiten geografisch Europa.

Basisgrondstoffen

De basisgrondstoffen voor diervoeder komen voor het overgrote deel uit Europa. Mais komt voor een klein deel ook uit Noord- en Zuid-Amerika. Tarwe en gerst worden deels in Nederland geteeld, de rest komt uit andere Europese landen. Sojabonen komen voor het overgrote deel uit Noord- en Zuid-Amerika.

Ruwvoer

Wanneer ruwvoer wordt meegerekend verandert het beeld: de herkomst van het totaal aantal diervoedergrondstoffen (op drogestofniveau) komt dan voor ongeveer 49% uit Nederland, voor 38% uit geografisch Europa en circa 13% buiten geografisch Europa.

Co-producten

Co-producten komen voor een groot deel uit Europa: zo komt bijna 90 procent van het kool- en raapzaadschroot uit Europese landen. Voorbeelden van co-producten uit Nederland zijn bietenpulp en aardappel co-producten. Palmpitschilfers worden direct uit Azië geïmporteerd of via andere Europese landen (een kwart). Sojabonen en sojaschroot komen hoofdzakelijk uit Noord- en Zuid-Amerika.

Vitaminen en mineralen

De vitaminen, mineralen, spoorelementen, enzymen en aminozuren komen grotendeels van buiten Europa.

Vetten en oliën

De vetten en oliën voor diervoeder in Nederland worden veelal geproduceerd in Europa. De grondstoffen voor de productie ervan komen met name uit Europa, Zuid-Amerika en Azië. Ook worden co-producten van de plantaardige olieproductie zoals palmolievetzuren rechtstreeks ingevoerd uit Zuidoost-Azië.

Wat zijn alternatieven voor soja?

Er wordt onderzoek gedaan naar nieuwe eiwitrijke grondstoffen die soja kunnen vervangen. Geïmporteerde soja heeft namelijk een grote ecologische voetafdruk, vooral omdat er nog altijd bos wordt gekapt om soja te kunnen telen.

Voorbeelden van mogelijke alternatieven zijn: regionaal geteelde soja, algen, zeewier, lupine, insecteneiwit, diermeel en nevenstromen uit de voedselindustrie.

Wel blijkt het lastig om soja te vervangen. Totaal vervangen van soja zonder dat de prestaties van bijvoorbeeld vleeskuikens afnemen, is nog niet gelukt. Of het voer wordt bijvoorbeeld veel duurder.

Wanneer het gebruik van deze grondstoffen toeneemt, wordt de diervoedersector minder afhankelijk van de import van  eiwitrijke grondstoffen. Momenteel halen de Nederlandse en Belgische diervoederindustrie hun grondstoffen voor 80% uit Europa. Het andere deel komt uit de Verenigde Staten, Zuid-Amerika en Azië.

Nieuwe grondstoffen in veevoer

De diervoedersector blijft op zoek naar nieuwe grondstoffen. Zo mag sinds kort – onder strenge voorwaarden – weer verwerkt dierlijk eiwit (VDE of PAP’s) in pluimvee- en varkensvoer. Dit zijn dus dierlijke bijproducten die bij de slacht overblijven.

Ook wordt bijvoorbeeld gekeken naar het gebruik van ontsloten gras en graseiwit in diervoer.

Concurreren de grondstoffen met grondstoffen voor menselijke consumptie?

Van alle grondstoffen die voor diervoeder worden gebruikt, is het overgrote deel (zo’n 86%) niet geschikt voor menselijke consumptie. Het gaat bijvoorbeeld om specifieke soorten granen die niet geschikt zijn voor menselijke consumptie. Zo heeft voertarwe niet dezelfde kwaliteit als baktarwe, wat het minder geschikt maakt voor menselijke consumptie.

Ook gebruikt de diervoederindustrie veel co-producten (bijproducten) uit de voedingsindustrie. Bij het produceren van voedsel ontstaan co-producten (bijproducten), die worden verwerkt tot diervoeder. De diervoederindustrie verwerkt ook koekjes, broden en snoeprepen die niet meer voor menselijke consumptie (inclusief voedselbanken) gebruikt mogen worden tot diervoeder. Nijsen Company is hier bijvoorbeeld in gespecialiseerd.

Toch zal altijd teelt voor veevoeding blijven bestaan. Sommige landbouwgrond is niet geschikt om grondstoffen op te verbouwen die geschikt zijn voor humane consumptie. Teelt van gras of grondstoffen voor het gebruik in diervoeding blijven dan over als opties.

Wat is circulair voer?

Circulair voer is volledig samengesteld met  etourstromen en reststromen van humane voeding.
Circulaire grondstoffen zijn niet geteeld met de intentie om als veevoer te dienen. Bijvoorbeeld bij de concepten Kipster en Zonvarken wordt gebruikgemaakt van bijna volledig circulair voer. Alleen de toegevoegde vitaminen, mineralen en sporenelementen zijn niet circulair.

Voor circulaire grondstoffen geldt over het algemeen ook dat ze als ‘restproduct’ of  bijproduct’ een lagere CO₂-footprint hebben dan reguliere grondstoffen met vergelijkbare voedingswaarde en dat er geen landbouwgrond wordt ingezet met het doel om deze grondstoffen te verkrijgen. Circulaire grondstoffen zijn volgens het circulair voerspectrum in 4 groepen onder te verdelen.

Het doel van de diervoederindustrie is om steeds meer circulaire en regionale grondstoffen te gaan gebruiken. Daarnaast wil de sector dat in 2030 alle gebruikte soja- en palmproducten conversievrij zijn. Dat betekent dat er geen bos voor is gekapt.

Hoe wordt de carbon footprint van diervoer berekend?

Nederlandse bedrijven berekenen de carbon footprint van diervoer door middel van het Nevedi-protocol ‘Carbon Footprint-berekening’. Deze is gebaseerd op de PEFCR Feed, ofwel: de Product Environmental Footprint Category Rules voor diervoeding. Dit is een set regels voor het meten van onder meer de carbon footprint van diervoer.

“In die regels heb je een aantal vrijheden. Nevedi heeft binnen het eigen protocol een aantal keuzes gemaakt en heeft zo de rekenregels toegankelijker gemaakt voor hun leden”, verklaart Marjolein van Huik van GMP+ International.

Volgens het Nevedi-protocol moeten bedrijven hun carbon footprint berekenen over 4 stadia:

  1. Productie van de grondstof
  2. Transport van de grondstoffen
  3. Energie bij het maken van het voer
  4. Transport van het voer naar de boer

Voor de meeste stadia zijn standaardwaardes beschikbaar. Voor stadium 1 (productie van de grondstof) maakt Nevedi gebruik van getallen uit de database van Global Feed LCA Institute (GFLI), waarin de footprint van de verschillende grondstoffen is berekend. Nevedi levert ook data aan voor de database. Zo zijn er in 2023 honderden datasets met carbon footprint-gegevens aangeleverd, vooral data van co-producten die in Nederlandse diervoeders zitten. Deze GFLI-database voldoet aan de rekenregels voor de PEF en mogen dus worden gebruikt binnen PEFCR Feed.

Voor stadium 2 (transport van de grondstoffen) heeft Blonk Consultants een standaardwaarde uitgerekend: wat is de gemiddelde carbon footprint van een bepaalde grondstof die naar Nederland wordt getransporteerd.

Voor stadium 3 en 4 (energie bij het maken van het voer en transport van het voer naar de boer) zijn ook standaardwaardes beschikbaar. Voor stadium 3  hebben bedrijven nu al de mogelijkheid om de gemiddelde waarde te vervangen door een bedrijfsspecifieke waarde. “Als je bijvoorbeeld veel zonnepanelen hebt en daardoor weet dat de carbon footprint van je productieproces lager is dan gemiddeld, is het interessant om met een bedrijfsspecifieke waarde te werken”, geeft Marjolein als voorbeeld.

Uiteindelijk is het streven van Nevedi een bedrijfsspecifieke berekening van alle 4 de stadia.

Hoe worden de prijzen voor grondstoffen bepaald?

De prijzen van grondstoffen zijn afhankelijk van een aantal factoren:

  • De beschikbare hoeveelheid: hoeveel van de grondstoffen is er wereldwijd gezaaid en geoogst? Is de vraag groter dan het aanbod, dan stijgen de prijzen. Het aanbod aan grondstoffen kan bijvoorbeeld afnemen door extreem weer in de teeltregio, een conflict in het gebied of beleid dat ervoor zorgt dat er minder landbouwgrond beschikbaar is. Het aanbod daalt en de prijs stijgt.
    Een toename in de vraag naar een grondstof kan bijvoorbeeld worden veroorzaakt door economisch herstel in een land. De afgelopen jaren is de vraag naar grondstoffen als soja, tarwe en mais enorm toegenomen, vooral door extra vraag vanuit China. Vanuit Europa neemt de vraag naar mengvoedergrondstoffen de komende jaren waarschijnlijk af, door het afnemen van de veestapel.
  • Transport: wordt het transport van grondstoffen duurder, dan stijgen de prijzen. Soms is transport helemaal niet meer mogelijk, bijvoorbeeld door een conflict of een te lage of te hoge waterstand. Ook dan stijgen de prijzen.
  • Wisselkoers: veel grondstoffen worden in dollars verhandeld. Wanneer de dollar in waarde stijgt, wordt het voor niet-dollarlanden duurder om grondstoffen in te kopen.
  • Marktspeculatie: veel grondstoffen worden verhandeld op de termijnmarkt. Beleggers en speculanten beïnvloeden de prijzen door te speculeren op prijsdalingen of -stijgingen.

Met dank aan: Nevedi, NVWA, ILVO, circulairvoer.nl, FAO, Wageningen UR, RaboResearch